Marklin 37810 DB SERIE 50 GOEDERENTREIN STOOMLOCOMOTIEF 2012

[Marklin: 37810]

VOLLEDIG UITVERKOCHT BIJ MARKLIN ... BIJ ONS NOG ZEER BEPERKT OP VOORRAAD!

Voorbeeld:
Goederentrein-stoomlocomotief serie 50 van de Deutsche Bundesbahn (DB), met getrokken kolentender als eenheidsbaktender 2´2´T26 in de oorspronkelijke vorm. Met Witte-windleiplaten, standaard cabine, lange omloop voor naar de rookkast schuin omlaaghellend, DB-reflexglaslampen en eenzijdige automatische treinstopinrichting. Bedrijfsnummer 50 1013. Bedrijfstoestand ca. 1965.

Model: Met Digital-decoder mfx en uitgebreide geluidsfuncties. Geregelde hoogvermogenmotor met klokanker en vliegwiel in de ketel. 5 assen aangedreven. Antislipbanden. Locomotief en tender voornamelijk van metaal. Ingericht voor rookgarnituur 7226. Driepuntsfrontsein wisselt met de rijrichting en naderhand in te bouwen rookgarnituur traditioneel in bedrijf, digitaal schakelbaar. Verlichting met onderhoudsarme warmwitte LED’s. Kortkoppeling met mechaniek tussen loc en tender, verstelbaar op basis van de railradius. Achter aan de tender en voor aan de loc door mechaniek geleide kortkoppeling met NEM-schacht. Berijdbare minimumboogstraal 360 mm. Zuigerstangbeschermhulzen en remslangen meegeleverd. Lengte over buffers 26,4 cm.

  Control
Unit
Sx Mobile
Station
DCC Mobile
Station 2
Central
Station
Headlight(s) ·   ·   · ·
Smoke generator contact ·   ·   · ·
Steam locomotive op. sounds ·   ·   · ·
Locomotive whistle ·   ·   · ·
Direct control ·   ·   · ·
Sound of squealing brakes off     ·   · ·
Air Pump     ·   · ·
Whistle for switching maneuver     ·   · ·
Letting off Steam     ·   · ·
Bell         · ·
Sound of coal being shoveled         · ·
Grate Shaken         · ·
Injectors         · ·


Highlights:

  • Volledig nieuwe ontwikkeling.
  • Bijzonder fijne metalen constructie.
  • Opengewerkt staafframe en veel gemonteerde details.
  • Hoogvermogenmotor met klokanker in de ketel.
  • Veel bedrijfs- en geluidsfuncties digitaal schakelbaar.

 

De machines van de serie 50 ontstonden kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog als laatste zogenaamde "eenheidsstoomlocs". In april 1937 ontving het Reichsbahn-Zentralamt (RZA) van het Reichsverkehrs-Ministerium (RVM) de opdracht om een krachtige goederenlocomotief voor nevenlijnen te ontwerpen. Deze moest onder andere de Eh2-goederenstoomlocs van de serie 57.10-40 (Pruisische G 10) gaan vervangen. De loc moest op het vlakke land een middelzware goederentrein kunnen trekken, bogen met een straal van 140 m doorrijden en met een belasting per as van ongeveer 15 ton ook probleemloos inzetbaar zijn op nevenlijnen met een lichte bovenbouw. Een maximumsnelheid van 80 km per uur zou voldoende zijn. Omdat op veel kopstations ofwel helemaal geen draaischijven ofwel te korte draaischijven aanwezig waren, moest de machine echter in beide richtingen dezelfde snelheid kunnen ontwikkelen. Daarom werd de tender van een wand voorzien, die het locpersoneel bij het achteruitrijden bescherming moest bieden. Het RZA plande in eerste instantie een 1‘D-locomotief (serie 46), omdat men een 1‘E noch de vereiste achteruitrijsnelheid, noch het vereiste vermogen aan de trekhaak toevertrouwde. Met deze machine was het echter niet mogelijk om binnen de voorgeschreven belasting per as te blijven, dus bleef alleen de constructie van een vijfvoudig gekoppelde machine met vooras over. En zo leverde Henschel van april tot juli 1939 de eerste twaalf locomotieven met stalen vuurkist, een ketel van gelegeerd staal, een tweecilinder-oververhitteraandrijving met Wagner-oververhitter en een keteldruk van 16 bar. De zon ontstane serie 50 zou al snel als de meest succesvolle constructie van de Deutsche Reichsbahn worden, want de 80 km per uur rijdende machine met een vermogen van 1.600 pk ontwikkelde zich ras tot een universeel inzetbare, onverwoestbare en betrouwbare locomotief. Als gevolg van de oorlog die op 1 september 1939 uitbrak, nam de vraag naar goederentreinlocomotieven enorm toe en werden de eerste twaalf locs in de jaren daarna aangevuld met nog eens 3.152 machines. Vrijwel alle Europese lcobouwers waren bij de productie betrokken. Net als de serie 44 werd ook de serie 50 in de loop van de Tweede Wereldoorlog stapsgewijs vereenvoudigd, zodat de locomotieven vanaf 1942 als 50 ÜK werden uitgeleverd. Meer dan 300 machines werden uiteindelijk zover vereenvoudigd dat ze niet volgens planning aan de serie 50, maar aan de oorlogsloc-serie 52 werden toegewezen. Ondanks talloze oorlogsverliezen beschikten de twee Duitse spoorwegondernemingen na 1945 over bijna 3.000 locomotieven. Daarvan waren er na afgifte en buitendienststellingen meer dan 317 in handen van de DR, terwijl de DB meer dan 2.000 machines had. De DB-machines waren in de hele Bondsrepubliek te vinden. Ze werden voorzien van Witte-platen, terwijl de schort rondom bij de meeste machines werd verwijderd. Vanaf 1961 werden de tenders van 730 locs voorzien van machinistencabines in het kader van de rationalisering en modernisering van het vervoer en de exploitatie. Hierdoor werd de kolencapaciteit tot 6,6 ton beperkt. Door het lagere gewicht konden de machines echter nog veelzijdiger worden ingezet en losten ze op veel nevenlijnen de daar ingezette tenderlocs af. Bij de invoering van de computernummers vanaf 1968 werd de serie 50 opgesplitst in de series 050-053. Ze behoorden tot de laatste stoomlocs van de Deutsche Bundesbahn en werden tot 1977 ingezet.

  • UPC/EAN:4001883378107
Deel artikel
Deel via E-Mail Deel op Facebook Deel op Twitter